Etty, de jonge schrijfster die eenmaal groot een schrijfster wilde zijn

door Alba L’Astorina*

Ik heb onlangs Etty Hillesum leren kennen. Het was op de tentoonstelling die Milaan aan haar gewijd heeft ter gelegenheid van de Memorial Day, waar een vijftigtal foto’s, alle afkomstig uit het Joods Historisch Museum in Amsterdam, tentoongesteld werd die haar laten zien in  familie, met haar vrienden, met haar minnaars, op de “mooiste plek in de wereld”, haar geliefde schrijftafel, en tussen de iconen van haar favoriete auteurs, Rilke, Jung, Dostojevski [i].

Haar woorden gerangschikt op een dozijn leesplanken in meerdere zalen vertellen, als waren het aforismen, van een vrije geest, een genie, van geraffineerde en moderne vrouwelijkheid, van een denkwijze die als “mokerslagen” oude opvattingen over de vrouw, over de mens, over het leven, over het kwaad ter discussie stellen. Verschillende bespiegelingen over de mogelijkheid van een verandering, toevertrouwd aan de kunst en de bijdrage die elk individu kan geven aan een “meer leefbare aarde.”

Etty was een jonge schrijfster die schrijfster wilde worden wanneer ze eenmaal groot zou zijn. Elk moment van haar korte leven, dat op 14 januari 1914 begon in Middelburg, Nederland, en waarvan ze een groot deel geleefd heeft in Amsterdam, had zij gewijd aan het verfijnen van haar talent, door elke dag het geschreven woord op de proef te stellen, de betekenis, de contouren, en de draagwijdte ervan te definiëren als in een lange voorbereidende oefening op wat zij in de toekomst veronderstelde haar beroep zou zijn. Zoals in andere takken van kunst, was het continue zoeken naar de “juiste” toon, kleur, en uitdrukking voor haar een langzame voorbereiding op het leven. En tevens op de dood, aangezien “de mogelijkheid van de dood en de dood zelf tot het leven behoren”.

De laatste daad van Etty, vanuit de trein die haar van het doorgangskamp Westerbork naar het concentratiekamp Auschwitz bracht in september 1943, is een uitdrukkelijke verklaring van al haar poëzie: een ansichtkaart die geworpen wordt op de spoorrails van die treinrit, die door iemand opgepikt en bezorgd zou worden bij de vriendin aan wie het is geadresseerd. Het leest: “Christien, ik sla de Bijbel lukraak open en dit is wat er ik vind: de Heer is mijn laatste toevluc  htsoord. Ik zit op mijn rugzak midden in een overvolle wagon. Papa, mama en Mischa zitten een paar wagons verderop. Het vertrek kwam onverwacht, ondanks alles. We hebben het kamp zingend verlaten”.

Etty gaat haar lot, “zingend” tegemoet, maar zonder “heldhaftige illusies” over naar huis terugkeren. Haar laatste levensjaren had ze besteed aan het observeren en registreren in haar dagboek en in haar brieven, van alles wat er om haar heen gebeurde, maar ook met nadenken over de betekenis van het leven, over de rol die iedereen heeft in het tijdperk waarin hij of zij toevallig leeft. Haar tijdperk, een van de moeilijkste, is Nederland in de jaren ’30, in een joodse gemeenschap die sterk geïntegreerd is in het sociale weefsel, aan wie echter het lot van de andere gemeenschappen in het Europa van die tijd niet bespaard blijft.

Er is een foto van haar met het hoofd bedekt in een peinzende houding. Ik zie erin een ongelooflijke gelijkenis met Ilaria Alpi, de verslaggeefster van het televisiejournaal van RAI3 die gedood werd in Mogadishu, waar zij de burgeroorlog in Somalië volgde en onderzoek deed naar illegale wapenhandel en handel in giftig afval. Etty had geen mandaat, maar het is een innerlijke drang die haar ertoe brengt, net als Ilaria, op te treden als getuige en als zorgvuldige en heldere verslaggeefster van deze “soms zo schrijnende” tijden. In juli 1942 gaat zij werken als typiste en vervolgens als sociaal werkster voor de mensen in het doorgangskamp Westerbork voor rekening van de Joodse Raad, het orgaan dat als bemiddelaar tussen de Duitsers en de joodse gemeenschap optrad.

Zo vangt zij aan Joodse mannen, vrouwen en kinderen te helpen tijdens hun verblijf in het kamp en tot het ogenblik van hun vertrek aanbreekt, elke dinsdag stipt op tijd, met de treinen die richting Auschwitz, Sobibor, Bergen-Belsen of Terezin vertrekken.

De brieven die zij schreef in deze jaren zijn verslagen van het dagelijks leven, die, in de verwevenheid van de individuele verhalen, het volledige scala van emoties uit die periode vertellen: “levensangst over de hele linie; volledige mislukking; gebrek aan vertrouwen; afstoting.” Er wisselen zich het ongeloof van de eerste momenten in af in het licht van de absurde, meedogenloze en progressieve ontkenning van iedere levensruimte van de Joden, op de markt, in het park, op de fiets; de zorg om de dood van vrienden, vermoord of gedeporteerd; het bewustzijn van een wijdverspreide fragiliteit die ertoe leidde dat ze allemaal “niets anders dan lege vaten zijn geworden waarin de geschiedenis van de wereld wordt uitgespoelt.” Etty waarschuwt ook voor de gevaren en valkuilen die zich verschuilen in dit “niet willen denken, niet willen horen, in het zo snel mogelijk willen vergeten,” dat ze steeds meer om zich heen verspreid voelt. Veel joden besluiten mee te werken met de nazi’s aan de deportatie van hun eigen levensgenoten, anderen vluchten. Zij weigert de geboden mogelijkheden om te ontsnappen, en besluit om volledig in het lot van haar volk te delen. Ze “voelt zich bereid haar lot te aanvaarden”,maar nooit als held of slachtoffer van de verschrikkingen van haar tijd. Van alles wat er gebeurt en zij zelf meemaakt, beschuldigt zij God niet, ze is zich ervan bewust dat, integendeel, “God ons later om verantwoording zal vragen”.

In een gigantische afbeelding die van het plafond van de expositieruimte Fabbrica del Vapore neerhangt, treft mij het raadselachtige gezicht van een van de mannen die in het leven van Etty zo belangrijk was, Julius Spier, veel ouder dan zij, een Duitse psycholoog die met Jung studeerde en met wie zij een romantische en professionele relatie onderhield. Het schijnt dat hij het was die haar aanmoedigde om een dagboek bij te houden, ter ondersteuning van zijn psychoanalytische therapie en om zich te oefenen in het beroep waarnaar zij streefde.

En zij neemt de uitnodiging van Spier aan, wat resulteert in een geschrift dat intens en veranderlijk is als de tijd waarin ze leefde. Wanneer het bewustzijn van het lot waaraan men alle Joden tracht te binden zich ontplooit, “trekt Etty een lijn” in haar schriftjes, haar verhaal verandert van kleur en toon, het ritme versnelt naar het naderende einde toe, en haar zoeken naar zingeving neemt een intiemere klank aan. Ze ondervraagt de Bijbel, en als ze hier geen antwoorden vindt, richt ze haar aandacht op haar eigen vragen. In een innerlijke dialoog met een God die zij “dat deel, het diepste en rijkste dat in mij rust,” noemt, construeert Etty een originele weg naar de ‘bevrijding’: ze weet dat de omstandigheden die de mensen leven zich uiteindelijk beperken tot: “getrouwd zijn, vader, vrouw, moeder zijn; in de gevangenis zitten of gevangenbewaarder zijn, het maakt niet veel verschil uit, dezelfde muren stijgen op rond elke persoon.” Het verschil is “hoe iemand zich naar binnen toe opstelt tegenover wat er gebeurt in zijn leven”.

Haar eigen leven treedt Etty met gevoel van verantwoordelijkheid tegemoet, in een poging zich niet aan de wanhoop en de woede over te geven, om “volledig te leven, inwendig en uitwendig”, omdat het leven niet ophoudt mooi te zijn, alleen maar omdat ons toevallig persoonlijke moeilijkheden ten deel vallen, en schoonheid is het enige antwoord op alles wat horror is. Doorgaan met het kijken naar “de wolken achter de tralies van mijn kleine cel,” of het ruiken van “de geur van witte jasmijnbloemen achter het huis, die drijven in de donkere modderige plassen” wordt haar speciale vorm van persoonlijk verzet.

Een paar dagen voor het vertrek naar Auschwitz, vraagt zij een vriendin om haar schriften verbergen en te bezorgen aan een schrijver die zij kent, zodra de oorlog voorbij is. De manuscripten zijn moeilijk te ontcijferen vanwege haar handschrift, jarenlang worden ze doorgeschoven van de ene naar de andere uitgever totdat ze in 1981 gepubliceerd worden. De problemen bij de verspreiding van deze geschriften zijn talrijk en van verschillende aard  en slechts kortgeleden is er een volledige uitgave van verschenen. Ik kan het me goed voorstellen: het is een kostbaar maar ongemakkelijk erfgoed, dat Etty de wereld heeft achtergelaten.

[I] Ik dank Paola Carrara, collega en vriendin, die mij op deze schrijfster opmerkzaam heeft gemaakt; met haar bezocht ik de prachtige tentoonstelling gewijd aan Etty.

*(vertaling door Mia Landman)

De Tentoonstelling

(Foto van Alba L’Astorina)

Questo slideshow richiede JavaScript.

   * Questa è la versione in olandese del post “Etty, la giovane scrittrice che da grande voleva fare la scrittrice“. L’articolo di Alba L’Astorina era stato subito ripostato sul sito del Centro Etty Hillesum di Amsterdam, ma in una versione che non rendeva giustizia al lavoro dell’autrice e alla lingua olandese. Questa traduzione è a cura di Mia Landman, che ringraziamo per la sua preziosa, spontanea e professionale collaborazione. 

Rispondi

Inserisci i tuoi dati qui sotto o clicca su un'icona per effettuare l'accesso:

Logo di WordPress.com

Stai commentando usando il tuo account WordPress.com. Chiudi sessione /  Modifica )

Foto di Facebook

Stai commentando usando il tuo account Facebook. Chiudi sessione /  Modifica )

Connessione a %s...